Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge
GT
GD
C
H
L
M
O
a
GT
GD
C
H
L
M
O
achieve
/əˈtʃiːv/ /əˈtʃiːv/ = VERB: bereiken, behalen, bewerkstelligen, presteren, tot stand brengen, volbrengen, verrichten, doorvoeren, voleinden;
USER: bereiken, behalen, bewerkstelligen, te bereiken, verwezenlijken
GT
GD
C
H
L
M
O
add
/æd/ = VERB: toevoegen, optellen, bijvoegen, bijtellen, aanbouwen, bijdoen, bijleggen, samentellen, aanvoegen;
USER: toevoegen, optellen, toe te voegen, voeg, voegen
GT
GD
C
H
L
M
O
age
/eɪdʒ/ = NOUN: leeftijd, tijdperk, ouderdom, levensduur, eeuwigheid;
VERB: verouderen, oud worden, oud maken;
USER: leeftijd, jaar, tijdperk, jarige leeftijd, oud
GT
GD
C
H
L
M
O
ai
/ˌeɪˈaɪ/ = USER: ai, aI Type, KI
GT
GD
C
H
L
M
O
ais
= USER: ais, het AIS, van AIS,
GT
GD
C
H
L
M
O
all
/ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig;
NOUN: al;
PRONOUN: alles;
ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al;
USER: alle, alles, al, allemaal, allen
GT
GD
C
H
L
M
O
allows
/əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren;
USER: laat, maakt, mogelijk maakt, stelt, staat
GT
GD
C
H
L
M
O
and
/ænd/ = CONJUNCTION: en;
USER: en, en de, en het
GT
GD
C
H
L
M
O
anywhere
/ˈen.i.weər/ = ADVERB: overal, ergens;
USER: overal, ergens, Anywhere, waar, waar dan ook
GT
GD
C
H
L
M
O
artificial
/ˌɑː.tɪˈfɪʃ.əl/ = ADJECTIVE: kunstmatig, gekunsteld, gemaakt, onnatuurlijk;
USER: kunstmatig, kunstmatige, artificiële, kunstlicht, kunst
GT
GD
C
H
L
M
O
artists
/ˈɑː.tɪst/ = NOUN: kunstenaar, artiest;
USER: kunstenaars, artiesten
GT
GD
C
H
L
M
O
as
/əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals;
CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate;
USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf
GT
GD
C
H
L
M
O
at
/ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à;
USER: bij, op, tegen, in, aan
GT
GD
C
H
L
M
O
auto
/ˈɔː.təʊ/ = ADJECTIVE: auto;
NOUN: wagen;
USER: auto, automatische, automatisch, Autom
GT
GD
C
H
L
M
O
beauty
/ˈbjuː.ti/ = NOUN: schoonheid, knapheid, fraaiheid;
USER: schoonheid, Beauty, Schoonheidsverkiezingen, schoonheidssalon, schoonheids
GT
GD
C
H
L
M
O
become
/bɪˈkʌm/ = VERB: worden, goed staan, betamen, voegen, passen;
USER: worden, geworden, uitgegroeid, uitgegroeid tot, te worden
GT
GD
C
H
L
M
O
begins
/bɪˈɡɪn/ = VERB: beginnen, aanvangen, aanbinden;
USER: begint, start, beginnen, gaat
GT
GD
C
H
L
M
O
below
/bɪˈləʊ/ = PREPOSITION: beneden;
ADVERB: onder, beneden, naar beneden, omlaag, daarbeneden;
USER: beneden, onder, hieronder, onderstaande, volgende
GT
GD
C
H
L
M
O
between
/bɪˈtwiːn/ = PREPOSITION: tussen, onder, tussen ... door;
ADVERB: daartussen, er tussen in;
USER: tussen, tussen de
GT
GD
C
H
L
M
O
bringing
/brɪŋ/ = VERB: brengen, meebrengen, halen, instellen, bezorgen, aandragen, aanvoeren;
USER: brengen, het brengen, het brengen van, brengen van, waardoor
GT
GD
C
H
L
M
O
can
/kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik;
VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken;
USER: kan, kunnen, kunt, blikje
GT
GD
C
H
L
M
O
capable
/ˈkeɪ.pə.bl̩/ = ADJECTIVE: in staat, bekwaam, capabel, vatbaar, kundig, knap;
USER: in staat, capabel, bekwaam, staat, geschikt
GT
GD
C
H
L
M
O
cc
/ˌsiːˈsiː/ = USER: cc, gegeven CC, gesloten vat
GT
GD
C
H
L
M
O
chance
/tʃɑːns/ = NOUN: kans, toeval, mogelijkheid, gelegenheid, geluk, vooruitzicht, gebeurlijkheid;
ADJECTIVE: toevallig, lukraak, incidenteel;
VERB: wagen;
USER: kans, toeval, kans op, mogelijkheid, kans om
GT
GD
C
H
L
M
O
change
/tʃeɪndʒ/ = VERB: veranderen, wisselen, verwisselen, overstappen, ruilen, omslaan;
NOUN: verandering, wijziging, wisselgeld, overgang, afwisseling;
ADJECTIVE: veranderd;
USER: veranderen, verandering, wijzigen, te veranderen, te wijzigen
GT
GD
C
H
L
M
O
click
/klɪk/ = VERB: klikken, tikken, klakken, knappen, klappen, kletteren, klotsen, gappen, aanslaan, pakken;
NOUN: klink, geklik, getik, pal, aanslag;
USER: klikken, klik, op, klikt, klik op
GT
GD
C
H
L
M
O
code
/kəʊd/ = NOUN: code, wetboek, reglement, toegangsnummer, gedragslijn, codeschrift, seinboek;
VERB: in codeschrift overbrengen;
USER: code, repertorium, het repertorium, wetboek
GT
GD
C
H
L
M
O
communicate
/kəˈmyo͞onəˌkāt/ = VERB: communiceren, delen, meedelen, mededelen, overbrengen, in verbinding staan, berichten, gemeenschap hebben, zich in verbinding stellen;
USER: communiceren, communicatie, te communiceren, delen, communiceert
GT
GD
C
H
L
M
O
company
/ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma;
USER: vennootschap, gezelschap, maatschappij, firma, bedrijf
GT
GD
C
H
L
M
O
compensate
/ˈkɒm.pən.seɪt/ = VERB: compenseren, vergoeden, opwegen, goedmaken, schadeloosstellen;
USER: compenseren, vergoeden, compensatie, te compenseren, vergoeding
GT
GD
C
H
L
M
O
complete
/kəmˈpliːt/ = ADJECTIVE: volledig, compleet, voltooid, kompleet, totaal, volkomen, volslagen, volmaakt, voltallig;
VERB: voltooien, completeren, afmaken;
USER: compleet, voltooien, voltooid, completeren, volledig
GT
GD
C
H
L
M
O
complexity
/kəmˈplek.sɪ.ti/ = NOUN: ingewikkeldheid, samengesteldheid;
USER: ingewikkeldheid, complexiteit, de complexiteit, complexe, complex
GT
GD
C
H
L
M
O
connection
/kəˈnek.ʃən/ = NOUN: verbinding, verband, aansluiting, connectie, samenhang, betrekking;
USER: aansluiting, verbinding, connectie, verband
GT
GD
C
H
L
M
O
cooperate
/kəʊˈɒp.ər.eɪt/ = USER: samenwerken, werken, medewerking, samen, meewerken
GT
GD
C
H
L
M
O
coordinate
/kōˈArdənət/ = VERB: coördineren, bijeenschakelen, met elkaar in overeenstemming brengen;
ADJECTIVE: nevenschikkend, nevengeschikt, van dezelfde rang;
USER: coördineren, coördinatie, coördinatie van, te coördineren, coördineert
GT
GD
C
H
L
M
O
correct
/kəˈrekt/ = VERB: verbeteren, corrigeren, terechtwijzen, tuchtigen;
ADJECTIVE: correct, juist, goed, nauwkeurig, in orde, precies;
USER: corrigeren, te corrigeren, verhelpen, correctie, correct
GT
GD
C
H
L
M
O
data
/ˈdeɪ.tə/ = NOUN: gegevens, materiaal, materieel, grondstof;
USER: gegevens, data, de gegevens, gegevens te
GT
GD
C
H
L
M
O
designed
/dɪˈzaɪn/ = ADJECTIVE: ontworpen, opzettelijk, voorbeschikt, met voorbedachte rade;
USER: ontworpen, gemaakt, bedoeld, ontwikkeld, is ontworpen
GT
GD
C
H
L
M
O
developers
/dɪˈvel.ə.pər/ = NOUN: ontwikkelaar;
USER: ontwikkelaars, developers, projectontwikkelaars, AOL
GT
GD
C
H
L
M
O
did
/dɪd/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen, dienen, klaarmaken, aanmaken, dienstig zijn, bedrijven;
USER: deed, deden, gedaan, heeft, hebben
GT
GD
C
H
L
M
O
different
/ˈdɪf.ər.ənt/ = ADJECTIVE: verschillend, uiteenlopend, divers, schroomvallig;
USER: verschillend, verschillende, andere, anders, ander
GT
GD
C
H
L
M
O
donut
/ˈdōˌnət/ = NOUN: oliebol;
USER: donut, doughnut, doughnut van
GT
GD
C
H
L
M
O
each
/iːtʃ/ = PRONOUN: elk, ieder, iedereen, al, alleman;
USER: elk, ieder, elke, iedere, elkaar
GT
GD
C
H
L
M
O
easy
/ˈiː.zi/ = ADJECTIVE: gemakkelijk, makkelijk, licht, vlot, gerust, kalm;
ADVERB: gemakkelijk, makkelijk, licht, vlot, gerust, kalm;
USER: gemakkelijk, makkelijk, eenvoudig, gemakkelijke, eenvoudige
GT
GD
C
H
L
M
O
engineered
/ˌenjəˈni(ə)r/ = VERB: bouwen, uitvoeren, klaarspelen, als ingenieur optreden, als ingenieur leiden, op touw zetten, weten te bewerken;
USER: engineered, gemanipuleerde, ontworpen, gemanipuleerd, ontwikkeld
GT
GD
C
H
L
M
O
english
/ˈɪŋ.ɡlɪʃ/ = NOUN: Engels;
ADJECTIVE: Engels
GT
GD
C
H
L
M
O
envisioned
/ɪnˈvɪz.ɪdʒ/ = VERB: zich voorstellen;
USER: voor ogen, ogen, voorzag, ogen had, beoogde
GT
GD
C
H
L
M
O
exist
/ɪɡˈzɪst/ = VERB: bestaan, leven;
USER: bestaan, bestaat, er, aanwezig, bestaande
GT
GD
C
H
L
M
O
existing
/ɪɡˈzɪs.tɪŋ/ = ADJECTIVE: bestaand, aanwezig;
USER: bestaand, bestaande, de bestaande, huidige, bestaan
GT
GD
C
H
L
M
O
exploration
/ˌek.spləˈreɪ.ʃən/ = NOUN: speurtocht, onderzoeking, navorsing, speurwerk;
USER: exploratie, verkenning, onderzoek, de exploratie
GT
GD
C
H
L
M
O
favorite
/ˈfeɪ.vər.ɪt/ = NOUN: favoriet, favoriet, lieveling, lieveling, gunsteling, gunsteling, gunstelinge, gunstelinge;
ADJECTIVE: uitverkoren, uitverkoren, geliefkoosd, geliefkoosd;
USER: favoriet, favoriete, favorieten, favorite
GT
GD
C
H
L
M
O
find
/faɪnd/ = VERB: vinden, ontdekken, bevinden, aantreffen, treffen, ondervinden, bemerken, verklaren, uitspreken;
NOUN: vondst, vindplaats, vangst;
USER: vinden, te vinden, vind, vindt, voorbeeld
GT
GD
C
H
L
M
O
first
/ˈfɜːst/ = NOUN: eerste, eerste plaats, eerste prijs, eerste stem;
ADJECTIVE: eerste, eerst, voornaamst, first-, first, eerst, voor het eerst, ten eerste, eerder, primo, eerstens, liever;
USER: eerste, eerst, als eerste, de eerste, Elke optie
GT
GD
C
H
L
M
O
for
/fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege;
CONJUNCTION: want, omdat, daar;
USER: voor, voor de, van, voor het, te
GT
GD
C
H
L
M
O
framework
/ˈfreɪm.wɜːk/ = NOUN: kader, raam, geraamte, omlijsting, lijstwerk, lijst;
USER: kader, raamwerk, kaderregeling, kader van, raam
GT
GD
C
H
L
M
O
free
/friː/ = ADJECTIVE: gratis, vrij, los, kosteloos, ongedwongen, vrijmoedig, vlot, vrijpostig;
ADVERB: gratis, vrij, los, kosteloos, vrijwillig, ongedwongen, vlot;
VERB: vrijmaken;
USER: gratis, vrij, vrije, free
GT
GD
C
H
L
M
O
future
/ˈfjuː.tʃər/ = NOUN: toekomst, aanstaande, toekomende tijd, wezenstrek;
ADJECTIVE: toekomstig, aanstaande, toekomend, beginnend;
USER: toekomst, toekomstig, toekomstige, de toekomst, de toekomstige
GT
GD
C
H
L
M
O
good
/ɡʊd/ = ADJECTIVE: goed, sterk, braaf, knap, zoet, fatsoenlijk, eerbaar;
NOUN: heil;
USER: goed, goede, good, een goede
GT
GD
C
H
L
M
O
greatest
/ɡreɪt/ = USER: grootst, grootste, het grootst, de grootste, beste
GT
GD
C
H
L
M
O
happen
/ˈhæp.ən/ = VERB: gebeuren, plaats hebben, toegaan, voortgang hebben;
USER: gebeuren, gebeurt, toevallig, overkomen, gebeurd
GT
GD
C
H
L
M
O
hard
/hɑːd/ = ADJECTIVE: hard, zwaar;
ADVERB: hard;
USER: hard, harde, moeilijk, vaste, zwaar
GT
GD
C
H
L
M
O
have
/hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen;
USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb
GT
GD
C
H
L
M
O
here
/hɪər/ = ADVERB: hier, hierheen;
USER: hier, even, here, zich hier, hier op
GT
GD
C
H
L
M
O
history
/ˈhɪs.tər.i/ = NOUN: geschiedenis, historie, verhaal;
USER: geschiedenis, historie, de geschiedenis, geschiedenis van
GT
GD
C
H
L
M
O
hope
/həʊp/ = NOUN: hoop, verwachting;
VERB: hopen, verwachten;
USER: hoop, hopen, hoop dat, hopen dat
GT
GD
C
H
L
M
O
how
/haʊ/ = ADVERB: hoe;
NOUN: manier, wijze, wijs;
CONJUNCTION: wanneer, zoals, als, nadat;
USER: hoe, hoe de, manier waarop, wijze, manier
GT
GD
C
H
L
M
O
in
/ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-;
ADVERB: binnen, thuis;
USER: in, op, in de, van, in het
GT
GD
C
H
L
M
O
increasing
/ɪnˈkriːs/ = VERB: verhogen, vergroten, toenemen, versterken, vermeerderen, opdrijven, ophogen, meerderen, vooruitgaan, verheffen;
USER: toenemende, verhogen, verhoging, het verhogen, steeds
GT
GD
C
H
L
M
O
industry
/ˈɪn.də.stri/ = NOUN: industrie, nijverheid, vlijt, ijver, arbeidzaamheid, naarstigheid;
USER: industrie, bedrijfstak, de industrie, sector
GT
GD
C
H
L
M
O
infrastructure
/ˈinfrəˌstrəkCHər/ = NOUN: infrastructuur;
USER: infrastructuur, de infrastructuur, infrastructurele, infrastructuren
GT
GD
C
H
L
M
O
intelligence
/inˈtelijəns/ = NOUN: verstand, intellect, vernuft, nieuws, bevattingsvermogen, verkenning, mededelingen, navorsing, berichten;
ADJECTIVE: intelligentie-;
USER: verstand, intelligentie, inlichtingen, intelligence, inlichtingendiensten
GT
GD
C
H
L
M
O
into
/ˈɪn.tuː/ = PREPOSITION: in, tot, te, binnen, per;
USER: in, tot, naar, in de, op
GT
GD
C
H
L
M
O
is
/ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het
GT
GD
C
H
L
M
O
it
/ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit;
USER: het, zij, is, deze, dat
GT
GD
C
H
L
M
O
join
/dʒɔɪn/ = VERB: zich aansluiten, toetreden tot, samenvoegen, verenigen, toevoegen, ontmoeten, zich verenigen, bijvoegen, opstappen;
NOUN: verbinding, koppeling, verbindingsplaats;
USER: toetreden tot, zich aansluiten, sluiten, toetreden, deelnemen
GT
GD
C
H
L
M
O
just
/dʒʌst/ = ADVERB: net, gewoon, enkel, alleen maar, juist, precies, zoëven;
ADJECTIVE: juist, rechtvaardig, gerechtvaardigd, rechtmatig, gegrond;
NOUN: steekspel, toernooi;
VERB: steekspel houden;
USER: net, gewoon, enkel, slechts, alleen
GT
GD
C
H
L
M
O
kind
/kaɪnd/ = NOUN: soort, aard, slag, natuur;
ADJECTIVE: vriendelijk, goed, welwillend, voorkomend, minzaam, heus;
USER: soort, vriendelijk, aard, vorm, natura
GT
GD
C
H
L
M
O
link
/lɪŋk/ = NOUN: link, verband, verbinding, schakel, fakkel, manchetknoop, pektoorts;
VERB: verbinden, schakelen, monteren, zetten, zich aansluiten, aaneenschakelen, ineenslaan, zich verbinden, steken door;
USER: link, koppeling, link te, verband, verbinding
GT
GD
C
H
L
M
O
longer
/lɒŋ/ = ADVERB: langer;
USER: langer, meer, langere, lange
GT
GD
C
H
L
M
O
make
/meɪk/ = VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren;
NOUN: merk, fabrikaat;
USER: maken, te maken, maak, ervoor, maakt
GT
GD
C
H
L
M
O
many
/ˈmen.i/ = ADVERB: veel, vele;
ADJECTIVE: velen;
PRONOUN: menige;
USER: veel, vele, velen, groot aantal, een groot aantal
GT
GD
C
H
L
M
O
mind
/maɪnd/ = NOUN: geest, gedachten, verstand, mening, gemoed, ziel, zin, aandacht, gezindheid, herinnering, intellect;
VERB: bedenken;
USER: geest, erg, mind, letten, let
GT
GD
C
H
L
M
O
most
/məʊst/ = ADJECTIVE: meest, hoogst, grootst;
ADVERB: meest, zeer, hoogst;
USER: meest, meeste, de meeste, nieuwste, het meest
GT
GD
C
H
L
M
O
must
/mʌst/ = NOUN: moet, most, mufheid, schimmel, razernij, noodzak;
VERB: moeten, dienen, moest, behoren, moesten, horen;
ADJECTIVE: razend;
USER: moet, moeten, dienen, must, dient
GT
GD
C
H
L
M
O
native
/ˈneɪ.tɪv/ = NOUN: inlander, inboorling, inheemse plant, inheems dier, burenpummel;
ADJECTIVE: inheems-, natuurlijk, aangeboren, gedegen, ingeboren, geboorte-;
USER: inlander, natuurlijk, inheemse, inwoner, inheems
GT
GD
C
H
L
M
O
need
/niːd/ = NOUN: noodzaak, behoefte, nood, noodzakelijkheid, tekort, armoede;
VERB: moeten, hoeven, behoeven, nodig hebben, vereisen, gebrek hebben, gebrek lijden;
USER: behoefte, moeten, nodig hebben, noodzaak, hoeven
GT
GD
C
H
L
M
O
networking
/ˈnetˌwərk/ = USER: netwerken, netwerking, netwerkvorming, netwerksites, networking
GT
GD
C
H
L
M
O
no
/nəʊ/ = ADJECTIVE: geen, geen enkele, helemaal niet, heel weinig;
ADVERB: geen, niet, zonder, neen;
PRONOUN: geen, no-, no, neen, tegenstemmer, stem tegen;
USER: geen, nee, niet, zonder, er geen
GT
GD
C
H
L
M
O
non
/nɒn-/ = PREFIX: niet-, non-, vrij;
USER: niet, non, zonder, derde
GT
GD
C
H
L
M
O
now
/naʊ/ = ADVERB: nu, thans, nou, enfin, op het ogenblik;
CONJUNCTION: als;
USER: nu, bedrijf, met bedrijf, now, thans
GT
GD
C
H
L
M
O
of
/əv/ = PREPOSITION: van, over, bij;
USER: van, van de, van het, of, over
GT
GD
C
H
L
M
O
on
/ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop;
PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on;
USER: op, over, aan, op de, on
GT
GD
C
H
L
M
O
only
/ˈəʊn.li/ = ADVERB: alleen, slechts, enkel, maar, pas, eerst;
CONJUNCTION: alleen, maar;
ADJECTIVE: enkel, enig, enigst;
USER: alleen, slechts, enkel, maar, enige
GT
GD
C
H
L
M
O
open
/ˈəʊ.pən/ = ADJECTIVE: open, toegankelijk, openlijk;
VERB: openen, opengaan, openmaken, opendoen, zich openen, openslaan, inleiden, openleggen;
NOUN: opening;
USER: open, openen, geopend, te openen, opent
GT
GD
C
H
L
M
O
operating
= ADJECTIVE: werkzaam, bedrijfs-;
USER: werkzaam, operationele, actief, werken, exploitatie
GT
GD
C
H
L
M
O
or
/ɔːr/ = CONJUNCTION: of;
NOUN: goudkleur;
USER: of, en, of de, of een
GT
GD
C
H
L
M
O
other
/ˈʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, anders, nog, verschillend;
PRONOUN: ander, anders;
ADVERB: anders;
USER: ander, anders, andere, overige, meer
GT
GD
C
H
L
M
O
own
/əʊn/ = ADJECTIVE: eigen, bloedeigen;
VERB: bezitten, hebben, erkennen, rijk zijn, erop nahouden, toegeven;
NOUN: eigendom, eigen familie;
USER: eigen, zelf
GT
GD
C
H
L
M
O
participants
/pɑːˈtɪs.ɪ.pənt/ = NOUN: deelnemer, deelgenoot, aandeelhebber;
USER: deelnemers, de deelnemers, deelnemers aan
GT
GD
C
H
L
M
O
people
/ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente;
VERB: bevolken, bevolkt worden;
USER: mensen, personen, volk, mensen die, men
GT
GD
C
H
L
M
O
personal
/ˈpɜː.sən.əl/ = ADJECTIVE: persoonlijk, lichamelijk;
NOUN: persoonlijk voornaamwoord;
USER: persoonlijk, persoonlijke, persoonsgegevens, personal, eigen
GT
GD
C
H
L
M
O
pieces
/pēs/ = NOUN: duiten;
USER: stukken, stukjes, stuks, pieces, delen
GT
GD
C
H
L
M
O
platform
/ˈplæt.fɔːm/ = NOUN: platform, perron, podium, verhoging, tribune, spreekgestoelte, plateauzool, balkon, terras, leiding, sprekers, program van politieke partij;
VERB: op een podium plaatsen, spreken vanaf podium;
USER: platform, platform te, platform voor, perron
GT
GD
C
H
L
M
O
please
/pliːz/ = VERB: behagen, bevallen, believen, gelieven, aanstaan, voldoen;
USER: alstublieft, alsjeblieft, behagen, kunt, kunt u
GT
GD
C
H
L
M
O
portrayed
/pɔːˈtreɪ/ = VERB: portretteren, schilderen, uitschilderen;
USER: geportretteerd, portretteerde, afgeschilderd, geportretteerde, beeldde
GT
GD
C
H
L
M
O
power
/paʊər/ = NOUN: macht, vermogen, kracht, mogendheid, sterkte, gezag, heerschappij;
VERB: drijfkracht verschaffen;
USER: vermogen, macht, kracht, mogendheid, stroom
GT
GD
C
H
L
M
O
privacy
/ˈprɪv.ə.si/ = NOUN: geheimhouding, afzondering, eenzaamheid;
USER: privacy, levenssfeer, priveleven, persoonlijke levenssfeer, de privacy
GT
GD
C
H
L
M
O
progress
/ˈprəʊ.ɡres/ = NOUN: vooruitgang, voortgang, verloop, vordering, verbetering, stand van zaken, toeneming, beterschap;
VERB: vooruitgaan, vooruitkomen, opschieten, vordering maken, aan de gang zijn;
USER: vooruitgang, voortgang, vorderingen, de vooruitgang, de voortgang
GT
GD
C
H
L
M
O
protocol
/ˈprəʊ.tə.kɒl/ = NOUN: protocol, notulen, bekeuring, proces-verbaal;
USER: protocol, protocol van, protocol nr., protocol tot
GT
GD
C
H
L
M
O
provides
/prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: biedt, levert, voorziet, geeft, zorgt
GT
GD
C
H
L
M
O
providing
/prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: het verstrekken van, het verstrekken, verstrekken, verstrekken van, leveren
GT
GD
C
H
L
M
O
published
/ˈpʌb.lɪʃ/ = VERB: publiceren, uitgeven, openbaar maken, bekend maken, afkondigen, emitteren, in omloop brengen;
USER: gepubliceerd, verschenen, publiceerde, gepubliceerde, bekendgemaakt
GT
GD
C
H
L
M
O
put
/pʊt/ = VERB: zetten, stellen, leggen, plaatsen, doen, steken, zeggen, uitdrukken, bergen, aanspannen;
NOUN: baissepremie, worp van gewicht, optie van verkoop, zachte slag met golfstok;
USER: zetten, leggen, zet, gezet, stellen
GT
GD
C
H
L
M
O
rate
/reɪt/ = NOUN: tarief, prijs, snelheid, koers, mate, verhouding, graad, rato, belasting, maatstaf;
VERB: berekenen, bepalen;
USER: tarief, koers, snelheid, een waardering, prijs
GT
GD
C
H
L
M
O
realize
/ˈrɪə.laɪz/ = VERB: realiseren, beseffen, verwezenlijken, begrijpen, maken, halen, verwerkelijken, opbrengen, zich voorstellen, bevatten, te geld maken, winst maken;
USER: realiseren, beseffen, te realiseren, realiseert, realiseren van
GT
GD
C
H
L
M
O
requests
/rɪˈkwest/ = NOUN: verzoek, aanvraag, vraag, navraag;
VERB: aanvragen, verzoeken, vragen, inroepen, aanzoeken;
USER: verzoeken, aanvragen, verzoekt, vraagt, bezoeken
GT
GD
C
H
L
M
O
right
/raɪt/ = NOUN: recht, rechterkant;
ADJECTIVE: recht, rechts, rechter, juist, correct;
ADVERB: recht, juist, naar rechts, vlak;
VERB: rechten;
USER: rechts, recht, rechter, juist, juiste
GT
GD
C
H
L
M
O
robot
/ˈrəʊ.bɒt/ = NOUN: robot, machinemens, automatisch verkeerssein;
ADJECTIVE: automatisch;
USER: robot, de robot
GT
GD
C
H
L
M
O
s
= USER: s, en, Tussen, jaren, is
GT
GD
C
H
L
M
O
safety
/ˈseɪf.ti/ = NOUN: veiligheid, zekerheid, betrouwbaarheid;
ADJECTIVE: reddings-;
USER: veiligheid, de veiligheid, veiligheid van, veiligheids
GT
GD
C
H
L
M
O
scale
/skeɪl/ = NOUN: schaal, weegschaal, toonladder, schub, aanslag, ketelsteen, maatstaf, toonschaal, reeks, tandsteen;
VERB: schubben, meten;
USER: schaal, weegschaal, omvang, grootschalige, Kleinschalig
GT
GD
C
H
L
M
O
select
/sɪˈlekt/ = VERB: kiezen, uitkiezen;
ADJECTIVE: select, uitgekozen, uitgelezen, exclusief, uitgekoozd, gedistingeerd, keurig, kieskeurig, chic;
USER: kiezen, select, selecteren, selecteer, selecteert
GT
GD
C
H
L
M
O
settings
/ˈset.ɪŋ/ = NOUN: omgeving, zetting, vatting, achtergrond, omlijsting, montuur, toonzetting, arrangement, invatting, montering;
USER: instellingen, de instellingen, instellingen van, instellingen voor
GT
GD
C
H
L
M
O
share
/ʃeər/ = NOUN: aandeel, deel, aandeelbewijs, portie, ploegschaar, actie;
VERB: delen, verdelen, deelnemen;
USER: aandeel, delen, Share, toevoegen share, deel
GT
GD
C
H
L
M
O
silos
/ˈsaɪ.ləʊ/ = NOUN: silo, kuil voor groenvoer, graanpakhuis;
VERB: inkuilen;
USER: silo's, silo, silos
GT
GD
C
H
L
M
O
single
/ˈsɪŋ.ɡl̩/ = NOUN: single, alleenstaand, enkele reis, enkelspel;
ADJECTIVE: enkel, enig, afzonderlijk, alleen, eenvoudig, ongehuwd, ongetrouwd, enkelvoud, oprecht;
VERB: dunnen;
USER: single, enkel, enkele, enkelvoudige, een enkele
GT
GD
C
H
L
M
O
smart
/smɑːt/ = NOUN: smart, chic, pijn;
ADJECTIVE: slim, knap, elegant, chic, bijdehand, gewiekst, zwierig, modieus, gevat;
USER: smart, slim, slimme, tijd, tijd voor
GT
GD
C
H
L
M
O
so
/səʊ/ = ADVERB: zo, dus, toch, zus, ergo, ziezo;
CONJUNCTION: ook weer;
USER: dus, zo, zodat, dat
GT
GD
C
H
L
M
O
social
/ˈsəʊ.ʃəl/ = ADJECTIVE: sociaal, maatschappelijk, gezellig;
USER: sociaal, maatschappelijk, sociale, maatschappelijke, de sociale
GT
GD
C
H
L
M
O
source
/sɔːs/ = NOUN: bron, oorsprong, welput, kwel, wel;
USER: bron, source, de bron, bronnen, oorsprong
GT
GD
C
H
L
M
O
speakers
/ˈspiː.kər/ = NOUN: spreker, voorzitter;
USER: speakers, luidsprekers, sprekers, de luidsprekers
GT
GD
C
H
L
M
O
specific
/spəˈsɪf.ɪk/ = ADJECTIVE: specifiek, bepaald, eigen, bijzonder, soortelijk, eigenaardig, soort-;
NOUN: specifiek middel;
USER: specifiek, bepaald, specifieke, bepaalde, bijzondere
GT
GD
C
H
L
M
O
specifically
/spəˈsɪf.ɪ.kəl.i/ = USER: specifiek, speciaal, bijzonder, name, met name
GT
GD
C
H
L
M
O
stability
/stəˈbɪl.ɪ.ti/ = NOUN: stabiliteit, duurzaamheid, standvastigheid;
USER: stabiliteit, de stabiliteit, stabiliteit van, stabiliteit te, stabiliteitsprogramma
GT
GD
C
H
L
M
O
subtitles
/ˈsʌbˌtaɪ.tl̩/ = NOUN: subtitel;
USER: ondertitels, ondertiteling, subtitles, ondertiteld, film
GT
GD
C
H
L
M
O
super
/ˈsuː.pər/ = ADJECTIVE: bijzonder
GT
GD
C
H
L
M
O
systems
/ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel;
USER: systemen, systeem, systemen voor, stelsels
GT
GD
C
H
L
M
O
technologies
/tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie;
USER: technologieën, technologie, technieken, technologieën te
GT
GD
C
H
L
M
O
technology
/tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie;
USER: technologie, techniek, technologische, technologieën
GT
GD
C
H
L
M
O
that
/ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat;
PRONOUN: dat, die, wat, welke;
ADVERB: zo;
USER: dat, die, dat de, wat
GT
GD
C
H
L
M
O
the
/ðiː/ = ARTICLE: de, het;
USER: de, het, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
their
/ðeər/ = PRONOUN: hun, haar;
USER: hun, de, van hun, het, zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
them
/ðem/ = PRONOUN: hen, ze, hun, zich, haar;
USER: hen, ze, deze, te, hun
GT
GD
C
H
L
M
O
there
/ðeər/ = ADVERB: er, daar, aldaar, daarin, daarheen, vandaar, daarginds, ginds, derwaarts;
USER: er, daar, is er, zijn er, zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
they
/ðeɪ/ = PRONOUN: ze, zij, men;
USER: zij, ze, deze, dat ze, die
GT
GD
C
H
L
M
O
things
/θɪŋ/ = NOUN: spullen, bullen;
USER: spullen, dingen, dingen die er, dingen die, zaken
GT
GD
C
H
L
M
O
this
/ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze;
USER: deze, dit, dit een, van dit, de
GT
GD
C
H
L
M
O
time
/taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond;
VERB: regelen, controleren;
USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip
GT
GD
C
H
L
M
O
to
/tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to;
USER: naar, aan, te, tot, om
GT
GD
C
H
L
M
O
together
/təˈɡeð.ər/ = ADVERB: samen, tezamen, bij elkaar, aan elkaar, bijeen, tegelijk, aaneen, ineen, opeen, achtereen, een geheel vormend;
ADJECTIVE: saam;
USER: samen, tezamen, elkaar, bij elkaar, samen te
GT
GD
C
H
L
M
O
towards
/təˈwɔːdz/ = PREPOSITION: tot, tegenover, jegens, in de richting van, tegen, bij, naar toe, omtrent, voor-;
ADVERB: toe;
USER: in de richting van, jegens, tegen, tegenover, tot
GT
GD
C
H
L
M
O
translate
/trænsˈleɪt/ = VERB: vertalen, overzetten, doorseinen, uitleggen, overplaatsen;
USER: vertalen, te vertalen, translate, vertaald, vertaalt
GT
GD
C
H
L
M
O
transparency
/tranˈsparənsē/ = NOUN: doorzichtigheid;
USER: doorzichtigheid, transparantie, de transparantie, transparant, transparantie te
GT
GD
C
H
L
M
O
us
/ʌs/ = PRONOUN: ons, aan ons;
USER: ons, met ons, ons op, we, met ons op
GT
GD
C
H
L
M
O
use
/juːz/ = VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen;
NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel;
USER: gebruiken, gebruik, gebruik maken van, te gebruiken, gebruikt
GT
GD
C
H
L
M
O
users
/ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker;
USER: gebruikers, gebruiker, gebruikers Gebruiker, de gebruikers, gebruikers van
GT
GD
C
H
L
M
O
using
/juːz/ = NOUN: gebruik;
USER: gebruik, met, met behulp, met behulp van, gebruik van
GT
GD
C
H
L
M
O
valuable
/ˈvæl.jʊ.bl̩/ = ADJECTIVE: waardevol, kostbaar, waardeerbaar;
NOUN: waarde, kostbaarheid;
USER: waardevol, waardevolle, kostbare, waarde, belangrijke
GT
GD
C
H
L
M
O
ve
GT
GD
C
H
L
M
O
video
/ˈvɪd.i.əʊ/ = NOUN: video;
ADJECTIVE: video-
GT
GD
C
H
L
M
O
vocabulary
/vəˈkæb.jʊ.lər.i/ = NOUN: woordenschat, vocabulaire, woordenboek;
USER: woordenschat, vocabulaire, woordenlijst, Woordenschatoefeningen, vocabularium
GT
GD
C
H
L
M
O
watch
/wɒtʃ/ = NOUN: horloge, wacht, toezicht, nachtwake, waakzaamheid, polshorloge, wachter, zakuurwerk, waarneming;
VERB: kijken naar, waken, uitkijken, volgen, letten op, bewaken, gadeslaan, bespieden, hoeden, waakzaam zijn, beloeren, nagaan, wakker blijven, op zijn hoede zijn, naogen, op wacht staan, in het oog houden;
USER: horloge, kijken naar, waken, letten op, kijken
GT
GD
C
H
L
M
O
way
/weɪ/ = NOUN: manier, wijze, weg, middel, kant, richting, gang, pad, baan, zij, vaart, wijs, handelwijze, gebruik, zijde, gewoonte, stapel, toestand, afstand, usance, aanwensel, uso, usantie, eigenaardigheid;
USER: manier, weg, wijze, manier waarop, manier om
GT
GD
C
H
L
M
O
we
/wiː/ = PRONOUN: we, wij;
USER: wij, we, dat we, hebben we
GT
GD
C
H
L
M
O
well
/wel/ = ADJECTIVE: goed, wel, gezond, in orde;
ADVERB: goed, wel, behoorlijk;
NOUN: goede, wel, put, bron, welzijn;
USER: goed, en, ook, zowel, vormt
GT
GD
C
H
L
M
O
while
/waɪl/ = CONJUNCTION: terwijl, gedurende, staande, hoeveel;
NOUN: tijdje, wijl, poos;
PREPOSITION: tot;
USER: terwijl, tijdens, tijdens het, terwijl het
GT
GD
C
H
L
M
O
will
/wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren;
NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil;
USER: zullen, wil, zal, u
GT
GD
C
H
L
M
O
with
/wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met;
USER: met, met een, van, bij, met de
GT
GD
C
H
L
M
O
within
/wɪˈðɪn/ = ADVERB: binnen, in huis;
PREPOSITION: binnen, in, tot op, binnen de perken van, per;
USER: binnen, in, op, onder, binnen de
GT
GD
C
H
L
M
O
work
/wɜːk/ = VERB: werken, functioneren, laten werken, gaan, bewerken, effect hebben, bedienen, bewegen;
NOUN: werk, arbeid, werkplaats, het doen;
USER: werken, werk, te werken, werkt, het werk
GT
GD
C
H
L
M
O
world
/wɜːld/ = NOUN: wereld, aardrijk, hoop, meningte;
ADJECTIVE: wereld-, werelds;
USER: wereld, hele wereld, werelds, ter wereld, s werelds
GT
GD
C
H
L
M
O
you
/juː/ = PRONOUN: u, je, jij, jou, jullie, gij, aan je, aan jou, gijlieden;
USER: u, je, jij, jullie, kunt
GT
GD
C
H
L
M
O
your
/jɔːr/ = PRONOUN: uw, je, jouw, van jouw;
USER: uw, je, jouw, een, de
174 words